
(Foto: John & Mel Kots)
Vier keer heeft hij het me gevraagd. Dat is niet weinig op drie jaar. Vier keer samen met de coördinator in een klein en kil achteraflokaaltje, om niet gestoord te worden door collega’s die hun cafeïneverslaving in de keuken kwamen inlossen. Vier keer dezelfde vraag, op dezelfde officiële toon, achter dezelfde gesloten deur. Meestal frulde ik wat met het dopje van een fles bruiswater om dan te bedenken dat dit misschien liet uitschijnen dat ik zenuwachtig was. Wat ik niet wilde zijn.
De vraag. Of ik van mijn vier/vijfde geen voltijdse wilde maken nu er ruimte voor was. Van 30 uur en 30 minuten arbeid naar 38 uur zonder meer. Ik heb vier keer naar de wand achter de coördinator gekeken – licht vergeeld glasvliesbehang met een oude poster van een Globelinkactiviteit. Als een vraag zo gewichtig gesteld wordt, mag het antwoord er niet uit flappen. Dat lijkt me weinig professioneel. Dat ik er dus over zou nadenken. Dat verliep in drie fases.
De radicale fase: nope, geen denken aan! Vol-tijds, dat klinkt even eng als het in werkelijkheid is. Met het woonwerkverkeer en de treinvertragingen erbij, komt dat neer op 60 procent van je wakkere uren werken. Arbeid maakt bijlange niet vrij. Ik mag een dwaas heten als ik zou zwichten voor deze uitbuitende werklogica. ‘I’m free!’ (en ik spring op de motorkap van een passerende Mercedes).
De realistische fase: het systeem brengt me aan het twijfelen. De meeste vrienden en collega’s hunkeren naar een full time. Meer werk, meer poen, meer geluk. Welke carrièrekansen laat ik bovendien niet schieten door hier niet op in te gaan? Ik ben een luiwammes als ik dit laat liggen.
De rustige fase: leunt aan bij de radicale fase maar dan minder rechtdoorzee. Ik heb huis, partner, auto noch kind (af) te betalen dus financieel heb ik die extra dag niet nodig. Een vrije vrijdag (!) geeft me ruimte om al een beetje uit te rusten vóór het weekend en ook op vrijdagavond actief te zijn. Dat zouden mijn “k ga toch nt komen, blf id zetel zittn, ben kapot vd werkweek”-vrienden beter ook doen. En bovendien behoud ik zo de tijd voor mijn vrijwillige engagementen.
Vier keer heb ik beleefd geweigerd na het doorlopen van deze fases. Om begin november plots zelf de vraag te stellen, met twee flessendoppen in de hand en drie in de mond: of ik van 4 op 5 naar 0 op 5 kon gaan. Paukenslag, een koude tocht door het achteraflokaal. Ik heb mijn ontslag gegeven om negen maanden voor CATAPA te gaan werken in Guatemala. Vrijwillig. Om de boerengemeenschappen te ondersteunen die zich bedreigd weten door mijnbouwmultinationals. ’t Is de som van alle vrije vrijdagen bij elkaar. ’t Is weer vijf op vijf maar dan anders. ’t Is de radicale, realistische en rustige fase in één.