(Foto Enric Martinez)
Het Noordstation, een uur voor middernacht, is een troosteloze ruimte in Brussel. Iedereen wacht er op iets. En hangt in de grauwte. Zo ook een wankele man rond ons groepje. Die spuwt zijn woede in het rond. Rochelt in zijn bouwvakkerhemd dat wij Vlamingen zijn en hij racist. We proberen rond hem te kijken. Of erdoor als dat niet gaat, en niet teveel naar elkaar want wat kan je er aan doen...
Tot hij me aanwalmt. ‘Je m’ appelle Janssens.’ Ik zet een stap opzij –echt vreselijk dat ik dat doe, maar ik doe het. Hij volgt. ‘C’est un nom flamand. Je m’ appelle Janssens.' Ik kijk hem voor de eerste keer aan. De linkerkant van het gezicht geschaafd, olifantenhuid, diepe ogen.
‘Moi, je m’ appelle Sam.’ Hij recht zijn rug en gaat zachter praten: ‘Je m’ appelle Janssens...’ De man steekt zijn hand uit. Ik weiger – wat een hufter ben ik eigenlijk, ik weiger echt. Hij biedt zijn hand weer aan.
‘Enchanté Janssens.’ ‘Enchanté Sam’. Ik zie zijn en voel mijn ogen schitteren, we schudden handen en alle slechte dingen die met ‘voor’ beginnen van ons af.
donderdag 27 november 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
elke keer een gok:
BeantwoordenVerwijderennegeren en een kans op een goed mens missen
of
openstaan en enkel de vloekende zuipadem in je gezicht
openstaan en blinkende ogen krijgen
goed gedaan
goed geglunderd